Verantwoordelijkheid voor 'wilde' dieren

Hadden we de gestrande bultrugwalvis Johannes (Johanna) moeten redden, moeten doodmaken, of hadden we ons er helemaal niet mee mogen bemoeien? Gedurende twee weken hebben maatschappij, wetenschappers, praktijkexperts en politici over deze vraag gevochten en in de tussentijd is Johanna uit zichzelf overleden.

De walvisvraag is niet het eerste voorval met 'wilde' dieren waarover de meningen in Nederland sterk uiteen lopen: ook over de zeehonden op de Wadden, de grote grazers in het Oostvaardersplassengebied, de wilde zwijnen op de Veluwe en de damherten in de Amsterdamse Waterleidingduinen is en blijft er veel debat.

De Raad voor Dierenaangelegenheden vindt dat er juist nu, op het moment dat het natuurbeleid in Nederland van het Rijk wordt overgedragen naar de provincies en nog voordat de nieuwe Wet Natuur moet worden vastgesteld, behoefte is aan gemeenschappelijke uitgangspunten voor de omgang met niet-gehouden dieren.

In zijn zienswijze 'Zorgplicht Natuurlijk Gewogen' legt de Raad uit wie wanneer en waarom verantwoordelijk is voor het welzijn van semi- en niet-gehouden dieren. De basis voor deze verantwoordelijkheid is dat dieren voelende wezens zijn en dat de mens daarom de morele verantwoordelijkheid heeft om in zijn handelen rekening te houden met het welzijn van dieren. Deze verantwoordelijkheid is onder andere vastgelegd in het Europese Verdrag van Lissabon. De Raad laat ook zien dat de formele scheiding tussen gehouden en niet-gehouden dieren (waarbij de gehouden dieren volledig verzorgd en de niet-gehouden dieren volledig met rust gelaten moeten worden) niet langer opgaat. De mate waarin een dier zich kan handhaven in zijn omgeving staat centraal, en de menselijke zorgplicht voor het dier (ook voor niet-gehouden dieren!) volgt daaruit.

Op vrijdag 25 januari zal de zienswijze van de Raad besproken worden met vertegenwoordigers van de organisaties die veel met natuurbeheer en natuurbeleid in Nederland te maken hebben. De staatssecretaris van Economische Zaken zal daarna haar visie aan de Tweede Kamer kenbaar maken.